Geen angst, maar rust. Over het Requiem van Fauré
di 15 aug 2017 - 3 minuten leestijd - Tekst: Het Concertgebouw
Gabriel Fauré wilde met zijn Requiem iets ánders doen. De dood niet als pijnlijke overgang, maar als vreugdevolle verlossing. Het werk zou Fauré's populairste stuk worden.
Onderdeel van
Gabriel Fauré wilde met zijn Requiem – een mis voor de doden – iets ánders doen. Aan een van zijn goede vrienden, de fameuze violist Eugène Ysaÿe, vertelde de componist en organist: ‘Na al die jaren van begeleiden van uitvaarten op het orgel kende ik het allemaal uit mijn hoofd! Ik wilde nu eens iets anders schrijven!’. Dat ‘anders’ kende zijn première tijdens de kerkdienst in de Parijse La Madeleine op 16 januari 1888, en viel niet bij iedereen in goede aarde. Zo stelde de priester: ‘Meneer Fauré, wij zitten hier niet te wachten op al die nieuwigheden; het repertoire van La Madeleine is rijk genoeg, stelt u zich daarmee maar tevreden.’
Wat waren dan die nieuwigheden? Wat het Requiem van Fauré anders maakt dan veel andere dodenmissen, is dat bij Fauré de nadruk ligt op de dood als iets vredigs. Hij laat geen ruimte voor toorn en doodsangst. In veel dodenmissen staat het Dies irae (‘Dag van toorn’) centraal, een onheilspellende tekst over de Dag des Oordeels. Dit deel vind je niet in Fauré’s Requiem. Hoewel, dat is niet helemaal waar. Fauré gebruikt wél de laatste woorden: ‘Pie Jesu Domine, dona eis requiem’ (‘Goede Heer Jezus, geef hun rust’). Geen doodsangst dus, maar rust.
In 1920 verduidelijkte Fauré zijn visie op de dood nog verder: ‘Dit is hoe ik het zie: als een vreugdevolle verlossing, als het uitzicht op een geluk in het hiernamaals, eerder dan als een pijnlijke overgang.’ Daarom ook kent zijn Requiem een hoopvol, verlicht einde. Aan het slot klinkt het gebed ‘In paradisum’, waarin de overledene door engelen wordt begeleid naar het hemelrijk. Door deze toevoeging kon Fauré zijn werk afsluiten met het woord dat voor hem de kern was van de zaak: ‘requiem’. Rust.
Zijn Requiem legde Fauré geen windeieren. Iets wat de componist zelf al had gehoopt. ‘Mijn Requiem zal worden gespeeld in Brussel, Nancy, Marseille en op het conservatorium van Parijs! Wacht maar af, spoedig zal ik een beroemd componist zijn!’, schreef hij in een brief aan de muziekrecensent Willy. En inderdaad, spoedig werd het werk overal gespeeld. Met als hoogtepunt de uitvoering ervan door maar liefst 250 musici ter gelegenheid van de in juli 1900 in Parijs georganiseerde Wereldtentoonstelling.
Hoewel, hoogtepunt… Eigenlijk was het werk helemaal niet bedoeld om op zo’n grootse, meeslepende wijze uitgevoerd te worden. Dit paste niet bij Fauré’s boodschap van ‘rust’. En ook niet bij de eerste versie van het Requiem, uit 1888. De partituur was voor koor en sopraansolist, met een bescheiden orkestbegeleiding: een paar altviolen, cello’s en contrabassen en één stukje viool solo. Plus een harp, pauken en een orgel. Vijf jaar later voegde Fauré koperblazers toe en twee delen voor een baritonsolist. Maar pas toen het werk aan populariteit won, en uitgever Hamelle de francs kon ruiken, kwam er – in 1900 – een symfonische versie voor orkest. Die trouwens waarschijnlijk vooral door leerlingen van Fauré werd vervaardigd.