Ontdek
  1. Zoeken
  2. Concerten
  3. Menu
  4. Inloggen
1888 10

Geert Mak: Neutraal of niet? Bach buiten kijf (1910-1919)

vr 30 dec 2016

In 12 afleveringen reist Geert Mak door de geschiedenis van Het Concertgebouw. Met in aflevering 3 het begin van de Matthäus-traditie.

Onderdeel van

Op zaterdag 26 juli 1914 vond achter Het Concertgebouw het laatste tuinconcert van het seizoen plaats, onder leiding van Evert Cornelis. Het waren warme zomerdagen, de spanningen tussen Oostenrijk, Rusland en de andere Europese mogendheden liepen op na de moord op het Oostenrijkse kroonprinselijke paar, maar iedereen verwachtte dat de diplomaten dit vuurtje wel weer zouden kunnen blussen. De burgerij ging met vakantie.

Juist dat weekend begon echter alles uit de hand te lopen. Op maandag 28 juli spraken de kranten opeens over ‘oorlog’. Er circuleerden geruchten over een Russische mobilisatie, en een Oostenrijkse en Duitse tegenmobilisatie. Nederland benadrukte zijn neutraliteit. De daaropvolgende zaterdag schreef Willem Mengelberg, die in Zwitserland vakantie hield, in zijn gastenboek: ‘Am 1 Aug kam die Entsetzliche Kriegskunde auch in diesem ruhigen Ort Zuort: Der ewige Frieden is das höchste Gut der Menschheit!’
Een maand later, op 1 september, opende Het Concertgebouw het nieuwe seizoen met een concert dat, onder leiding van Cornelis Dopper, speciaal werd aangeboden aan de in Amsterdam gelegerde militairen. Ook voor Het Concertgebouw was de Grote Europese Oorlog, van 1914 tot 1945, begonnen.

Treinreis door verlaten Zwitserland

Het is opvallend hoe optimistisch veel mensen die eerste weken nog waren. ‘Terug voor de Kerst!’, riepen zowel de Duitsers als de Britten. Ook Mengelberg meende dat het een kwestie van weken, hooguit maanden zou zijn. Op 13 augustus schreef hij aan het bestuur van Het Concertgebouw dat hij – ook wegens familieomstandigheden – van plan was om in Zwitserland te blijven ‘bis zum Ende des Krieges’.

Pas na sterke aandrang vanuit Amsterdam vertrok hij op 1 september met zijn familie terug naar Nederland, een moeizame treinreis door een verlaten Zwitserland, een razend actief Duitsland en een ontregeld Nederland. De wereld van de ‘gewone gang’ en de oude zekerheden was voorbij, dat begon ook Mengelberg enigszins te beseffen. In een interview in het Algemeen Handelsblad, vlak na zijn terugkeer, somde hij zijn ‘persoonlijke engagementen’ op voor de komende tijd: Engeland, Frankfurt, Sint-Petersburg, Moskou, Wenen, München, Scheveningen, Parijs, Brussel, Rome, Napels, Turijn. Hij vermoedde dat ‘sommige’ daarvan wel zouden moeten vervallen. ‘Wie kan zeggen, of spoor- en bootverbindingen in orde zijn? Doch in de eerste plaats voel ik me verbonden met Het Concertgebouw en met de artiesten.’

Nieuwe salarisregeling

Mengelberg zou het in Amsterdam druk genoeg krijgen. Er bestonden al jaren grote spanningen binnen het orkest. In 1904 hadden die geleid tot een groot conflict waarbij uiteindelijk een elftal musici – onder wie enkele van de belangrijkste – het orkest verlieten. Mengelbergs arrogante en grillige wijze van leidinggeven vormde de belangrijkste grief – in een brief klaagden de orkestleden over het ‘weinige vertrouwen dat de heer Mengelberg blijkt te stellen in de intelligentie en de artistieke kwaliteiten van het orkest’ – maar ook de geringe betaling van de orkestleden speelde een rol. Tijdens de Eerste Wereldoorlog staken deze fricties opnieuw de kop op. Veel abonnementhouders trokken zich terug en al snel moest op alle salarissen van de NV, dus ook van de orkestleden, worden gekort. De gezinnen van de orkestleden konden nauwelijks meer rondkomen.

Uiteindelijk kwam er een nieuwe salarisregeling, die min of meer was gebaseerd op de inkomsten van de musici in vergelijkbare Europese orkesten. Dat was mede mogelijk dankzij de subsidie van de gemeente Amsterdam die, onder andere door de inzet van de sociaaldemocratische wethouder en cultuurliefhebber Floor Wibaut, in zes jaar tijd was gestegen van 11.000 gulden in 1914 tot 100.000 in 1920.

Matthäus-traditie

Mengelbergs positie bleef in dit alles onaantastbaar. Het bestuur had ook geen andere keuze: het publiek droeg de dirigent op handen, en zijn vertrek naar elders – in 1907 was er sprake van Frankfurt, in 1911 van New York – zou een fatale slag betekenen voor orkest en gebouw. Zijn status kreeg bijna religieuze proporties door de Matthäus-traditie. Op Palmzondag 1899 dirigeerde Mengelberg voor het eerst samen met het Amsterdamse Toonkunstkoor de Matthäus-Passion, een jaarlijks ritueel dat hijzelf bijna een halve eeuw leidde, en dat ook door zijn opvolgers in ere werd gehouden. Die eerste passies waren, althans in onze ogen, massieve en spectaculaire uitvoeringen, met honderden koorleden, vermoedelijk meer in de geest van Willem Mengelberg dan van Johann Sebastian Bach, maar het publiek stond er uren voor in de rij.

Eén pr-probleem had Mengelberg in die periode wel: zijn evidente Duitsgezindheid. Het Concertgebouw deed zijn uiterste best om, in navolging van de Nederlandse regering, de programmering zo ‘neutraal’ mogelijk te houden. Om het beeld bij te stellen dat er vooral ‘Duitse’ muziek werd gespeeld, werd bijvoorbeeld de Belgische zangeres Berthe Seroen geëngageerd om nieuwe Franse muziek ten gehore te brengen.

Mengelberg liet zich daaraan weinig gelegen liggen. Al in september 1914 liet hij het bestuur van Het Concertgebouw weten dat er, zolang de oorlog duurde, van optredens in Londen geen sprake kon zijn, maar dat hij wel van plan was om dertien concerten in Frankfurt te gaan dirigeren. Ook moest het bestuur ingrijpen toen hij de Kaisermarsch van Richard Wagner, een eerbetoon aan keizer Wilhelm I, wilde laten spelen. Hetzelfde gebeurde trouwens toen Alphons Diepenbrock de Berceuse héroïque van Debussy wilde uitvoeren, waarin een paar maten van de het Belgische volkslied voorkwamen. Alleen de Matthäus-Passion bleef buiten iedere discussie. Duits of niet, Bach torende boven alles uit.

Bekijk ook eens