Ontdek
  1. Zoeken
  2. Concerten
  3. Menu
  4. Inloggen
Jaap van Zweden Eduardus Lee

Toen Jaap nog Japie was

Voorpublicatie uit de biografie van Jaap van Zweden

do 19 okt 2023 - 7 minuten leestijd - Tekst: Peter van Ingen - Foto: Eduardus Lee

Dat is Jaap vertelt het buitengewone levensverhaal van topdirigent Jaap van Zweden, geschreven door Peter van Ingen. De presentatie van de biografie was op 24 oktober in Het Concertgebouw. Onderstaand fragment gaat over Van Zwedens jeugd in Amsterdam-West. De kleine Jaap houdt van vioolspelen, voetballen én van kattenkwaad uithalen.

Voor zijn zevende verjaardag mag Jaap van zijn ouders een muziekinstrument uitkiezen en op muziekles:

Mijn vader maakte mij meteen duidelijk dat ik maar één keer mocht kiezen. Hij zei: ‘Wij kunnen niet iedere week een ander instrument voor jou regelen!’ Dat bleef hij maar herhalen, waardoor er meteen een behoorlijke druk op lag. Ik koos voor een viool. Denk niet dat mijn vader mij moest pushen om viool te gaan spelen, voor mij stond die keuze vast. Mijn vader draaide op een dag een plaat van het Vioolconcert in D-groot van Beethoven gespeeld door violist Zino Francescatti. Dat was bij mij zó hard binnengekomen. Ik was erdoor ontroerd en wist vanaf dat moment dat ik viool wilde leren spelen. ‘Ik vind het goed dat je de viool kiest’, reageerde mijn vader. ‘Het is een heel sociaal instrument, gemakkelijk in te pakken en mee te nemen en je kunt met mensen samenspelen in een orkest. Dat is een veel socialer gebeuren dan wat je met een piano kunt doen.’ Mijn vader de pianist wist waarover hij het had.

De jonge Jaap van Zweden

De jonge Jaap

Al snel krijgt Jaap zijn eerste vioolles bij Louise van Wijngaarden. Zij is naast vioollerares aan het Muzieklyceum ook eerste violiste bij het Concertgebouworkest, maar liefst zesenveertig jaar lang. Louise noemt Jaap altijd ‘jongetje’. ‘Jongetje, kom eens hier… Jongetje, speel die maten nog maar een keer’… Jaap:

Ze woonde in Amsterdam-Zuid, in de P.C. Hooftstraat. Mijn vader bracht mij ernaartoe en haalde mij ook weer op. Tijdens een van de eerste lessen vroeg ik haar of ik naar de wc mocht. ‘Die is in de badkamer’, zei ze. Toen ik haar badkamerdeur opende, zag ik tot mijn verbijstering dat de badkuip tot aan de rand toe gevuld was met vuile afwas. Niet de afwas van een dag, maar eentje die weken oud was. Ik ging weer naar binnen en pakte mijn viool om mijn oefeningen voor te spelen, maar ik kreeg het beeld van die badkuip maar niet uit mijn hoofd. Mevrouw Van Wijngaarden vond mij opeens opvallend ongeconcentreerd. Ze dacht dat ik honger had en vroeg: ‘Jongetje, zal ik een lekkere witte boterham met haring in tomatensaus voor je klaarmaken?’ Ik antwoordde: ‘Nee, dank u wel, mevrouw Van Wijngaarden, ik heb geen honger.’

Toen ik inmiddels een paar weken bij haar op les zat, vroeg Louise van Wijngaarden aan mijn vader: ‘Ach mijnheer Van Zweden, u bent er nu toch, zou u uw zoon heel even op de piano willen begeleiden?’ De daaropvolgende les vroeg ze: ‘Is het mogelijk dat u uw zoon ietsje eerder komt halen, zodat u hem hier iets langer kunt begeleiden?’ En daarna: ‘Kunt u er alstublieft de hele les bij blijven om hem te begeleiden?’ Dat deed mijn vader.

Waar hij wel grote moeite mee had was dat er in de kamer waar ik les van haar kreeg een groot portret van dirigent Willem Mengelberg hing. Mijn vader moest mij onder het toeziend oog van nazi-sympathisant Mengelberg op de piano begeleiden. Anti-Duitse gevoelens zaten na de oorlog diep in onze familie ingebakken.

Jaap van Zweden en zijn vader Daniël

Jaap en zijn vader Daniël

Al binnen een jaar is vioolspelen voor Jaap een kwestie van erop of eronder:

Vioolles is nooit een hobby geweest voor mij. Ik was inmiddels begonnen met etudes, allemaal stukjes van een minuut of drie die ik perfect moest kunnen spelen. Ik begon met Kreutzer, toen naar Dont en Carl Flesch en later Henryk Wieniawski en Paganini. In het boek van Kreutzer zitten wel dertig à veertig etudes die ik allemaal door moest werken en dan ging ik door naar het volgende boek.

In zijn vroege jeugd in het Amsterdam-West van de jaren zestig is Jaap als hij niet viool studeert met zijn voetbalvriendjes buiten te vinden, meestal op het pleintje naast de Woestduinkerk. In die jaren wordt veel op straat gevoetbald, de huizen zijn te klein om lang binnen te kunnen spelen en in de straten is nog maar weinig autoverkeer.

Terugdenkend aan die tijd herinneren Jaaps jeugdvrienden zich hem als een fel mannetje met een Amsterdams accent dat nooit bang is, zich moeilijk van de bal laat zetten en vooral ieder duel wil winnen. Jaap is klein voor zijn leeftijd en heeft een dikke bos haar. Japie, zoals iedereen hem noemt, mag meedoen met de grote jongens van wie de meesten zo’n vijf jaar ouder zijn dan hij. Vooral zijn snelle bewegingen en zijn pingeltechniek maken hem populair. Als er gespeeld wordt tegen een andere straat, willen ze helemaal graag dat hij met ze meedoet. Maar de viool gaat vaak voor:

Die eerste viool was een goedkope kleine viool, een 1/8 viool. Ik heb er niet lang op gespeeld. Mijn handen waren er binnen een halfjaar te groot voor geworden Mijn tweede viool, ook een kinderviool, kochten mijn ouders op huurkoopbasis. Hij kostte een paar honderd gulden en was me heel dierbaar. Ik heb hem lang bewaard, maar uiteindelijk gedoneerd aan de Stichting Instrumentendepot Leerorkest. Hij kwam terecht bij het dochtertje van Iraakse vluchtelingen. Voordat ik die viool weggaf, heb ik hem nog laten restaureren. Hij moest opnieuw worden gelakt, omdat er in de glimmende laklaag doffe, verbleekte plekken zaten. Dat waren de sporen van tranen. Mijn tranen, van onmacht over oefeningen die mij dan steeds niet lukten.

Als kind al werd ik door een onvoorstelbaar sterk gevoel getroffen als ik een mooi muziekstuk hoorde, een gevoel van thuiskomen. Soms, als ik die viool in mijn handen had en wist hoe iets zou moeten klinken, maar het in mijn beleving te lang duurde voordat het klonk zoals ik het in mijn hoofd had – het móést lukken, ik wílde dat het lukte – kon ik mijn tranen niet bedwingen.

Woestduinkerk in Amsterdam, 1972 © Stadsarchief Amsterdam

Woestduinkerk in Amsterdam, 1972. Op het pleintje voeltbalt Jaap met zijn vrienden © Stadsarchief Amsterdam

Na zijn zevende verjaardag zien Jaaps dagen er anders uit dan daarvoor. Vioolles wordt vanaf dag één serieus aangepakt. Van 7.00 uur tot 8.00 uur ‘s ochtends studeert hij viool. Daarna ontbijten en naar de 7e Montessori School op het Surinameplein. Als de school om 12.00 uur uitgaat, rent hij naar huis, studeert hij een uur en gaat hij van 14.00 tot 16.00 uur weer terug naar school. Daarna mag hij van zijn ouders een halfuur voetballen, om vervolgens weer twee tot drie uur lang te studeren. Dagelijks studeert Jaap vier tot vijf uur. Als zijn vader aan het werk is, neemt zijn moeder de controle over en studeert hij in de achterkamer van haar kapsalon. Na het avondeten helpt hij zijn moeder met klusjes voor de zaak. Hij vouwt handdoeken op en giet haarversteviging over in kleine flesjes waar hij op instructie van zijn moeder een extra scheutje water aan toevoegt. Zo kunnen er meer flesjes mee worden gevuld. Vervolgens studeert hij nog een uur. Voordat Jaap naar bed gaat, mag hij een halfuurtje televisiekijken:

Later vertelde mijn vader dat hij mij ook een muziekinstrument had laten kiezen om mij verder weg te krijgen van de kapperszaak van mijn moeder. Had mijn vader daar gelijk in? Misschien was de band tussen mijn moeder en mij inderdaad te hecht. Bij haar kon ik geen kwaad doen. Mijn moeder had soms slechte weken. Dan was ze somber, bijvoorbeeld als de kapperszaak niet goed liep. Thuis werd daar dan veel over gesproken. ‘Wat een klote-omzet,’ en ‘Hoe kan dat?’ of ‘Wat moeten we verbeteren?’ Ik voelde bijna dagelijks hoe de verantwoordelijkheid van het hebben van een eigen zaak en de financiële onzekerheid hen beklemden.

Mijn moeders kapperszaak was een ontmoetingsplek voor mensen uit de buurt, net als de sigarenzaak en de snackbar van Ome Chris. Iedere dag ging ik erheen, het was daar altijd heel gezellig. Mijn vader wilde mij uit die buurtcultuur losweken. Hij was bang dat ik een straatjongen zou worden. Door mij een andere cultuur bij te brengen, kon hij mij weg krijgen van de straat en van mijn buurtvrienden. Ik denk eigenlijk dat hij meer controle over mij wilde krijgen. Hij zag al vroeg het talent in mij. Dat ‘cultuur bijbrengen’ voelde mijn vader goed aan. Het was zeker aan mij besteed, maar er speelde bij hem nog een gedachte: Jaap moet hogerop. Als mensen hem vroegen wat hij met mij wilde bereiken, met al die lessen en al dat studeren, hoorde ik hem regelmatig zeggen: ‘Nou, als hij ooit zijn brood zou kunnen verdienen in een orkest, dat zou nog eens wat zijn.’

Jaap houdt van vioolspelen, voetballen én van kattenkwaad uithalen. Op een zaterdagmiddag vlak voor de jaarwisseling 1968‑1969 loopt de achtjarige Jaap met zijn boezemvriend Wim Henker door de buurt met een zak rotjes. Ze passeren een rij blinkende, pasgewassen auto’s: een Opel Kadett, een Volkswagen Kever, een Renault 5. Het is een tijd waarin auto’s, meestal tweedehands exemplaren, door de trotse eigenaren op zaterdagmorgen worden gewassen en gepoetst. Dat gebeurt het hele jaar door, zomer en winter, behalve als het regent.

Jaap en Wim zetten de rotjes in hoopjes hondenpoep die op veel plekken bij de stoeprand naast de pasgewassen auto’s liggen. Ze steken ze aan, maken zich uit de voeten en bekijken het effect vanaf een veilige afstand. Gierend van het lachen rennen ze naar huis.

Willy de moeder van Jaap van Zweden

Willy, de moeder van Jaap

Of die keer dat Japie samen met zijn fanatieke voetbalvriendjes een bal door het raam van de buurman schiet. Als de man woedend de kapsalon binnenstormt om bij moeder Willy zijn beklag te doen, heeft zij daar geen oren naar. Ze roept dat hij het zelf maar moet oplossen. Willy neemt haar zoon bijna altijd in bescherming, hoeveel rottigheid hij ook uithaalt. Maar na dit incident drukt ze Jaap wel op het hart geen kattenkwaad meer uit te halen binnen een straal van een kilometer rond de winkel. Daar wonen namelijk veel van haar klanten. Jaap vertelt:

Op straat spelen werd voor mij steeds meer een escape, een manier om even te kunnen ontsnappen aan de druk en de spanning die er thuis was. Lachen met mijn vrienden, de vrijblijvendheid van Koninginnedag, voetbalfeestjes, Luilak, dat soort ontspanning. Maar de tijd die ik daarvoor kreeg, werd steeds minder. Al vroeg voelde ik dat mijn talent verplichtingen met zich meebracht die mijn vriendjes niet hadden.

Ik herinner me nog dat ik op een mooie zomerdag mijn viool uit de kist pakte en door het raam naar mijn voetballende vriendjes keek. Mijn vader zag dat en zei: ‘Als zij twintig jaar zijn, sta jij in Het Concertgebouw te spelen en zijn zij nog steeds hier aan het voetballen.’ Dat vergeet ik nooit. Ook zei hij een keer dat hij er weleens aan had gedacht dat hij net zo goed iets anders had kunnen gaan doen dan de kost verdienen met pianospelen, maar dat hij uit een gezin kwam waar werd gesteld: wát je doet moet je goed doen en je krijgt maar één kans. Hij wilde mij op zijn manier de verantwoordelijkheden bijbrengen waar mijn talent om vroeg.

Hard werken hadden mijn vader en moeder vanuit hun ouderlijk huis nadrukkelijk meegekregen. Ze hadden allebei in hun jeugd geen geborgenheid gekend. Het moet moeilijk voor ze zijn geweest om die aan mij en mijn zusje wel te geven. Hard werken was voor hen de oplossing van veel problemen.

Bovenstaand fragment is afkomstig uit het hoofdstuk ‘Twee half omgevallen pilaren’. Met dank aan Ambo|Anthos uitgevers.

Onderdeel van

Jaap van Zweden en zijn vader tijdens boekpresentatie
Tijdens de presentatie van de biografie op 24 oktober in de Dirigentenfoyer van Het Concertgebouw overhandigde Jaap van Zweden het eerste exemplaar aan zijn 96-jarige vader Daniël.
Cover Dat is Jaap

Dat is Jaap is vanaf 24 oktober verkrijgbaar in de (online) boekhandel. Prijs: € 29,99 (gebonden met stofomslag), € 24,99 (paperback).

Gesigneerd exemplaar
Wilt u een door Jaap van Zweden gesigneerd exemplaar? Bestel dan via de website van Boekenwereld (zolang de voorraad strekt).

Bekijk ook eens